Kansen voor winterlupine

Rassenproeven 2021-2022

Willemijn Cuijpers. 2023. Kansen voor winterlupine: Rassenproeven 2021-2022. 2023-022 LbP. Louis Bolk Instituut, Bunnik.
Pagina's / pages: 36
Type: Rapport
Download (pdf, 4.57 MB)
Taal/language: Nederlands
Abstract / samenvatting in Nederlands:

Vier rassen en drie lijnen winterlupine zijn gedurende één groeiseizoen getest op winterhardheid en opbrengstpotentieel onder Nederlandse omstandigheden. De proeven zijn uitgevoerd op een melkveehouderijbedrijf, op dekzand (3.6% OS, pH 4.9) in NoordBrabant. Door de latere oogst van de maïs voorvrucht is de lupine later dan de aanbevolen zaaiperiode ingezaaid: op twee zaaimomenten op 1 en 28 oktober. Er was sprake van een relatief zachte winter, met een minimumtemperatuur van -6,7 °C in december, maar ook met temperaturen <-5 °C in maart en april. De winteroverleving werd sterk beïnvloed door wildvraat in het najaar, maar ook door schimmelaantasting tijdens de lange natte koudeperiode in de winter. Er was een significant verschil in de gemiddelde opbrengst van de vier rassen tussen de vroegere (3.0 ton/ha) en de latere zaai (2.0 ton/ha), waarbij het moment van wildschade een belangrijke factor was in de overleving van de planten. Hierdoor ontstonden er verschillen in plantdichtheid na de winter. De rassen Orus en Magnus hadden beiden bij late zaai een voldoende hoge plantdichtheid eind januari (22-24 planten/m2) maar Ulysse en Rumbo Baer hadden bij late zaai een te lage dichtheid (14-16 planten/m2) volgens Franse richtlijnen. Bij vroege zaai was de plantdichtheid gemiddeld echter in alle rassen eind januari aan de hoge kant (27-30 planten/m2). Er was sprake van een grote heterogeniteit in het perceel, mogelijk veroorzaakt door bodemschimmels en/of structuurverschillen, waardoor er pleksgewijs veel wegval en dwerggroei was binnen het perceel, en er binnen dezelfde rassen behoorlijke opbrengstverschillen waren tussen de plots. De hoogste opbrengst werd behaald in de eerste zaai door het ras Orus, met gemiddeld 4.5 ton/ha (85% DS), gevolgd door Magnus (3.6) en Ulysse (3.4). Individuele plots met een goede plantdichtheid behaalden opbrengsten tot 4,9 (Magnus) en 5,4 (Orus) ton/ha. Daar staat tegenover, dat een veldje Magnus onder slechte condities (structuur, bodemschimmels) maar 1,1 ton/ha haalt. Het ras Rumbo Baer had onder andere last van een hoge ziektedruk van Pleiochaeta setosa, een slechte peulzetting, en haalde gemiddeld maar een opbrengst van 0.4 ton/ha. De eiwitgehalten van de winterlupines waren relatief hoog, en varieerden van 36.1-42.3 (% in droge stof). De alkaloïdengehalten waren echter van alle rassen met uitzondering van Ulysse te hoog voor humane consumptie, met gehalten >400 mg/kg voor Magnus en Orus. Voldoende zoet zaaizaad is hierbij van belang, maar waren in deze proef geen garantie voor voldoende lage gehaltes in de geoogste lupine. De eerste resultaten van deze rassenproeven zijn positief, maar voorzichtigheid is geboden gezien de negatieve resultaten op een tweede proeflocatie op dalgrond, waar geen enkel ras geoogst kon worden door te natte omstandigheden in de winter en volledige wegval van planten. Een goede bodemstructuur, een voldoende hoge pH, en een goede bodemgezondheid (plek in de rotatie) zijn naast de kwaliteit van het zaaizaad van groot belang. Meer onderzoek is nodig om ook onder andere weersomstandigheden (met name strengere vorstperiodes) de winterhardheid van de rassen te kunnen vergelijken.

Trefwoorden in Nederlands: winterlupine, witte lupine, Lupinus albus, rassenproef, autumn-sown lupin, white lupin, variety trials