Blijvend grasland levert t.o.v. andere teelten een grotere bijdrage aan een goede bodem- en waterkwaliteit, koolstofopslag en een hogere biodiversiteit. Blijvend grasland staat echter onder druk door intensievere teelten met een hoger saldo. Ook draagt grasland niet bij aan de behoefte aan zetmeelvoorziening op het melkveebedrijf. Dit wordt meestal voorzien door mais. Continue maisteelt heeft vaak een netto CO2-emissie door het éénjarig karakter met een lage aanvoer van organische stof en de jaarlijkse grondbewerking die de afbraak van organische stof versneld. Daarnaast blijft waterkwaliteit en verlies van bodemkwaliteit en biodiversiteit een probleem. Het levert dus nadelen op voor maatschappelijke diensten.
Meerjarige graangewassen zoals het intermediair tarwegras genaamd “Kernza” zouden een duurzaam alternatief kunnen zijn, aangezien ze de productie van zetmeel kunnen combineren met de ecologische voordelen van een meerjarig teeltsysteem.
Intermediair tarwegras zou als dubbeldoel gewas of als hele plant silage geschikt kunnen zijn voor de Nederlandse (melk)veehouderij, vooral als het in rotaties toegepast wordt waar extra waarde gehaald kan worden uit het beschermende en herstellende vermogen van de plant op de bodem. Door de gunstige invloed van intermediair tarwegras op verschillende ecosysteemdiensten, zou dit meerjarige graan in Nederland in positieve zin bij kunnen dragen aan de vraagstukken omtrent kringlooplandbouw, de stikstofcrisis, droogteresistentie en klimaatadaptatie- en mitigatie. Om praktijkervaring op te doen met de teelt van meerjarig graan (Kernza) is een praktijkproef aangelegd waarbij in drie jaar tijd de gewasopbrengsten en bodemkwaliteit vergeleken zijn met gras-klaver en triticale graan.